13 jaar.
Ik was niet blij met mijn lijf. Niet blij met mijn haar.
Ik kreeg op een gegeven moment een bril.
Een beugel.
Ik had geen idee wat mij leuk stond qua kleren, ik deed maar wat.
En make-up daar had ik geen kaas van gegeten. Mijn moeder gebruikte alleen lipstick.
En mijn oudere broers konden het mij niet leren.
In de brugklas kreeg ik wel een aantal vriendinnen, maar het waren niet de maatjes waarmee ik lief en leed deelde. Of dit soort dingen aan vroeg.
En ik werd wel eens gepest op school. Het was niet vreselijk. Maar het droeg zeker niet bij aan mijn zelfbeeld. Ik was onzeker, heel onzeker. En totaal niet blij met mezelf
En dit negatieve zelfbeeld heeft lang stand gehouden. Ik vond mezelf lelijk, dik en onhandig.
Je hoefde maar boe tegen me te zeggen of ik bloosde.
Als ik het nu opschrijf, voelt het zo naar en eenzaam.
In de derde van de middelbare switchte ik van school. En heel geleidelijk veranderde er wat. Het was niks groots, niets meeslepends. Ik kreeg nieuwe vriendinnen. Vriendinnen waarbij ik niet op mijn hoede was. Vriendinnen waarmee ik kon lachen, praten en heel veel aan vragen. Zij leerde mij hoe ik mascara op moest doen. En hoe je een tampon in bracht (omdat ik ook graag mee wilde zwemmen). Ze leerde mij dat dit soort vragen heel normaal waren.
Ik durfde stapje voor stapje meer mezelf te zijn. Ik was nog niet blij met mijn gewicht en uiterlijk. Maar had ondertussen geen beugel meer en ik droeg lenzen.
Maar ik maakte me iets minder druk maken over hoe ik eruit zag. Want ik was oké, ik was blij met mijn vriendinnen. En zat steeds lekkerder in mijn vel. Dit pad heeft zich steeds verder mogen vervolgen. Ook tijdens mijn studie ontmoette ik mensen die mij leuk vonden voor wie ik was.
En zo heel geleidelijk, ging ik steeds meer in mezelf geloven. Ik werd minder verlegen, uitgesprokener. Lachte veel meer. En één van de grote keerpunten was toen ik een paar sessies in de praktijk bij mijn moeder deed (de voorloper van Rust in mijn hoofd).
En opeens was het laatste restje van ‘niet mezelf kunnen/mogen zijn’ weg. Het voelde heel apart en onwennig. Moeilijk om te omschrijven. Alsof ik mij lichter voelde. Opgelucht. Opeens bloosde ik niet meer als iemand tegen mij sprak (tenzij het een hele leuke jongen was). Ik maakte me niet meer druk over wat andere mensen van mij dachten. En eigenlijk vond ik mezelf eigenlijk best wel leuk. Het was alsof ik een ‘hele zware jas’ had uit gedaan. Een jas die mij tegenhield om mezelf te zijn en te zien voor wie ik was.
En nu zo’n dikke 30 jaar later, sta ik regelmatig op de foto. Want ik ben mijn bedrijf (bedrijven).
Dus dan is het toch handig om mezelf in beeld te brengen. En is wat ik dan zie perfect? Ik heb geen idee wat perfect is, dus dat zie ik niet. Wat ik vooral zie is iemand die erg blij is met haar leven en dat ook (bijna) altijd uitstraalt.
En dat is voor mij het perfecte plaatje!
Rustige groet,
Wendela
